- présenter
- présenter [preezãtee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 voorstellen (aan)2 aanmelden (voor)3 presenteren4 tonen5 voorstellen ⇒ afschilderen6 bieden ⇒ opleveren7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:3 présenter la nouvelle collection • de nieuwe collectie presenteren5 présenter qc. sous un jour favorable • iets gunstig voorstellen6 présenter des différences • verschillen vertonenprésenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonen7 présenter ses condoléances • zijn deelneming betuigen¶ présenter les armes • het geweer presenterenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezenIII se présenter 〈wederkerend werkwoord〉1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen2 〈+ à, pour〉zich aanmelden (voor) ⇒ zich kandidaat stellen (voor), zich opgeven (voor)3 zich voorstellen♦voorbeelden:1 l'affaire se présente bien • de zaak laat zich gunstig aanziença se présente comment? • hoe ziet dat eruit?〈verloskunde〉 l'enfant se présente mal • de ligging van het kind is ongunstigdeux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemen2 〈onpersoonlijk〉 il s'est présenté deux candidats • er hebben zich twee kandidaten (aan)gemeldv1) voorstellen (aan)2) aanmelden (voor)3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.